Oude Mensen Die Voorbijgaan

“Het water is best koud hè, Pa?”
“Nou Ma! Kouder dan gister in ieder geval.”
“En dat trapje is levensgevaarlijk, zie je hoe los het zit?”
“Je kunt ook die grote trap nemen aan de andere kant.”
“Die heeft geen leuning. Daar ben ik bang dat ik uitglijd.”
“Ik ga vandaag minstens tien baantjes zwemmen, Ma.”
“Ik denk dat ik er zo weer uitga, Pa, mij teveel kinderen vandaag.”

Elke dag opnieuw dezelfde conversatie als Stram & Grijs zich in het zwembad laten zakken van de camping in Zuid Frankrijk waar wij ook een week kamperen. Sommige mensen lijken zo aan sleur gehecht dat hij mee mag op vakantie.

Een dag of drie geleden kwamen ze aan, twee hoogbejaarde kampeerders met een even oude caravan, die brandschoon gepoetst leek, ondanks de lange reis; kruipend langzaam over de camping gereden tot de vaste plek gevonden was (“al jaren nummer 53,” hoorde ik ze later zeggen); aanstonds stapten ze uit en gingen volgens jarenlange routine aan de slag: hij draait de caravan in, zij geeft instructies; hij zet de voortent op, zij legt het grondzeil neer; hij sluit stroom en water aan, zij gaat koffie zetten; hij zet tafel en stoeltjes neer, zij komt met vaatdoek naar buiten gesneld om ze grondig af te nemen.
“Alles wordt toch weer helemaal vies onderweg hè?”
“Nou Ma, ik zat al te kijken, het is alweer helemaal smerig geworden. Is de koffie al klaar?”
“Bijna Pa, wil je een koekje erbij?”

De ochtend daarna stond Pa te praten met zijn campingburen: een jongen en meisje van net in de twintig, nog jong en lenig genoeg voor hun kleine koepeltentje; hetzelfde type tent waar wij tien jaar terug voor het eerst mee kampeerden.
“Ach, jullie hebt hier nog zoveel te ontdekken. Wij komen hier al meer dan veertig jaar, Ma en ik, ook wel op andere plekken geweest natuurlijk, maar de laatste jaren zijn we al blij als we deze camping zonder kleerscheuren halen, je weet nooit hoe lang het nog kan hè, we worden een dagje ouder, ieder jaar is er één.”
“Ja, tja… Maar wij moeten afwassen, dus…”
“Tuurlijk, tuurlijk, dat moet ook gebeuren, voor alles is een tijd zegt Ma altijd. Maar onthoudt goed: ” (klopt op zijn slaap), “als je echt iets van de streek wilt zien, ga dan de bergen in,” (wijst naar het gebergte dat achter de camping oprijst), “ga wandelen, fietsen, wat jullie doen tegenwoordig, er zijn prehistorische grotten daar, weet je? Jullie hebt nog jonge benen, kunt dat makkelijk doen, voor ons is dat niet meer weggelegd helaas, maar vroeger, toen kende ik daar de weg wel hoor, dan had je aan mij een goede gids gehad, nog geen twintig jaar geleden, wil je dat geloven?”

Eenmaal in het zwembadwater glijdt de stijfheid van hen af en zwemmen ze puur op techniek de meeste kinders er wel uit. Als ik mijn ogen toeknijp zie ik ze in de bloei van hun leven, zo op mijn eigen leeftijd, nog zoveel vóór zich, zoveel kracht nog in hun lichaam, nog geen zorgen over geld of ziekte, nog niet zovelen om hen heen naar hun graf hebben hoeven dragen en vrezen dat je de volgende bent — en als ik mijn ogen weer open zijn ze plotsklaps dertig jaar ouder; dertig jaar in een oogwenk voorbijgeflitst, ineens ben je oud en vraag je je af of dit de laatste keer vakantie wordt, de laatste keer kunnen doen wat je dertig jaar geleden ook al zo deed, de laatste keer de caravan indraaien, de laatste keer koffie zetten als je aankomt. Geen wonder dat sleur je laatste houvast is.

Na het zwemmen zijgen ze druipend nat neer op stoelen aan de andere kant van een conifeer waarachter ik de schaduw opgezocht heb.
“Dat was lekker hè Ma?”
“Ja hoor Pa. Ik ga nu even zonnen.”
“Ik heb zeker tien baantjes gezwommen.”
“Denk je wel om je hart Pa?”
“Ja Ma.”
“Wat heb je hier nou toch gedaan? Is dat tomatensaus?”
“Wat Ma?”
“Hier, die vlek, op je handdoek.”
“Ik heb geen vlek gemaakt, Ma.”
“Hoe komt die vlek er dan? Het gaat er ook niet uit.”
“Weet ik niet Ma.”
“Die vlek komt er toch niet vanzelf? Ga eens staan, dan probeer ik hem eruit te spoelen.”
Pa blijft zitten.
“Wat zit je nou stom voor je uit te staren Pa?”
Ik volg zijn blik. Pa staart naar de bergen in de verte. Hij herinnert zich hoe hij met Ma, jaren en jaren geleden, de bergen introk en beklom, grotten ontdekte, de toppen bereikte en uitkeek over de hele wereld. Ma hoort hij niet meer klagen.
Ik duik het koude water in, om zonder schaamte mijn tranen te laten.